Mijn tweede naam is Lieve. Als ik 26 ben, praat ik voor het eerst met de vrouw naar wie ik ben vernoemd. De grand old lady van de verhalende journalistiek was amper 30 toen ik werd geboren, toen al een geweldige verteller. Ooit hoop ik te kunnen wat Lieve Joris zo jong al kon.
Lieve Joris is schrijfster van non-fictie boeken, een magisch verteller. In 2013 was ze een van de sprekers op de conferentie Verhalende Journalistiek. Voor haar laatste boek Op de vleugels van de draak dook ze onder in de wereld van Afrikanen en Chinezen die als kleine visjes achter de grote handelscontracten aan elkaars territorium binnenzwemmen. “Hoe oud ben jij eigenlijk?” vroeg een Congolese commerçant haar in Op de vleugels van de draak (2013). “Hij is verbaasd over mijn antwoord – hij had me veel jonger geschat”, schrijft Lieve Joris. “Dat komt omdat jij geen problemen hebt,” zegt de Congolees, “ik ben meer dan tien jaar jonger dan jij en ik voel me ouder.”
Lieve Joris werd in 1953 geboren in het Vlaamse dorp Neerpelt. Ze was de vijfde in een gezin van negen. Vader werkte bij de belastingdienst, moeder was molenaarsdochter. Lieve Joris wilde schrijven.
Na een jaar psychologie – een opleiding journalistiek was er niet in België – vertrok Lieve voor twee jaar naar Amerika om te werken als au pair en te reizen. Ze schreef dagboeken vol, las The Washington Post en raakte gefascineerd door hoe columnisten als Art Buchwald fictieve dialogen maakten, en “aan de haal gingen met dingen”. Het was de tijd van het Watergate schandaal, New Journalism en Deep Throat.
Op haar 21ste betrad Lieve Joris in een vrolijk gekleurd vestje, met lange haren in haar gezicht, voor het eerst de School voor de Journalistiek in Utrecht. Het was 1974, de sfeer van de woelige jaren zestig hing nog in de gangen, iedereen leek maar wat te doen. Op de trap zat een of andere ’hobbit’, hij droeg een mouwloos hesje en een pluisbaard. “Bent u een docent of een student?” vroeg de Vlaamse hem. “Een beetje van allebei,” antwoordde hij. Zijn antwoord beviel haar.
Als taalkunstenaar de straat op
Zelfverzekerd begon ze aan de opleiding. Tijdens een van de eerste lessen hield docent Ivo Veenstra de Haagse Post omhoog. “Willen jullie leren schrijven, neem dan dit blad als voorbeeld,” zei hij. Bij de Haagse Post hoefde je geen klassieke journalistiek te bedrijven, daar liepen schrijvers rond. Martin Schouten, Jan Brokken, Ischa Meijer. Een aantal jaren later zou Lieve Joris daar ook bij horen, maar dat wist ze in haar eerste studiejaar nog niet.
Ze ging bij de schoolkrant Zipitaja, Russisch voor ‘komma’, en vulde twee pagina’s met dagboekfragmenten en poëzie van zichzelf en medestudenten. Een docent Nederlands schreef een repliek van zeven velletjes, noemde het ‘geliteratureluur’. Ga maar eens de straat op, raadde een andere docent haar aan, luister naar wat anderen te vertellen hebben in plaats van rond te dolen in je eigen hoofd.
Creatief Schrijven was ook een vak op de School voor de Journalistiek. Docent Ivo Veenstra vertelde over proza en poëzie en organiseerde avonden bij hem thuis waarop hij prozateksten beoordeelde. Heel leerzaam vond Lieve dat. Ze leerde de technieken die fictieschrijvers gebruikten, toe te passen op non-fictie. Je schreef zoals de romans die je las.
Werken bij de Haagse Post
Het was volgens Lieve Joris niet moeilijk om stage te lopen bij de Haagse Post. Misschien hielp het wel dat ze al iets ouder was en tijdens een eerdere stage gefreelancet had vanuit de Verenigde Staten.
Ze was nog maar net begonnen als stagiaire of redacteur Arend Jan Heerma van Voss zei: “Jij komt uit België. In het plaatsje Geel doen ze al eeuwenlang een experiment met psychiatrische patiënten dat plotseling modern is geworden, zou jij daar geen stuk over willen schrijven?”
Ze logeerde een week bij een gastgezin in Geel dat twee patiënten in huis had. Lieve Joris trok op met de ‘gasten’, zoals ze genoemd werden, ging op zondag met ze naar de cinema, bezocht andere gastgezinnen. Kijken, luisteren, praten. Ze had zelf een zus met het syndroom van Down, kende het wereldje.
Op haar typemachine typte ze hele vellen vol. Lange lappen tekst die ze eindeloos moest indikken, knippen en plakken. Hoe ze het verhaal heeft geordend, weet ze niet meer, ze “moest alles nog leren”. Dat het gezin waar ze logeerde eigenlijk de kern van het verhaal had moeten zijn, bedenkt ze pas als ze het jaren later terugleest.
Dennendal in België (1977), een fragment
Bij mijn aankomst in Geel vertelde een winkelier me: “En ze mogen nu verkeren hè? Dat is hier een gezicht op zondag, dan loopt er zo’n ouwe man met een jonge vrouw gearmd, en fier dat hij is! Sommigen weten niet eens wat verkeren is!” De familie S. daarentegen verklaarde herhaaldelijk dat ze blij zijn dat hun gasten niet zo ‘meisjesachtig’ zijn. N. (54 jaar), een van hun gasten, een verlegen man met een eeuwige glimlach om de mond, heeft wel foto’s van naakte vrouwen en filmsterren als Brigitte Bardot op zijn kamer hangen. Ook heeft hij tijdens een van zijn reisjes een beeldje gekocht van een naakte vrouw met lange haren, die uit een schelp tevoorschijn komt. Venus dus. Maar N. noemt haar Eva.
Enkele van N.’s foto’s zijn ‘doorgekust’, zoals mevrouw S. me op een ochtend in zijn kamer laat zien. Ook koopt N. elke week seksblaadjes die hij op zijn hoofdkussen legt terwijl hij slaapt, zodat dit ’s ochtends altijd smoezelig is. Maar vrouwen, een vriendin? “Ach nee, onze N. is al blij met papier,” zegt mevrouw S.
Wel slaat N. me tijdens mijn verblijf onafgebroken gade, fluistert een keer ‘schat’ aan de deur van de koeienstal als niemand anders in de buurt is en vraagt, als ik na mijn verblijf nog eens terugkom voor een dag: “Hebde gij ook van mij gedroomd?”, en als ik ontkennend antwoord, “Ikke wel van u zulle”.
“Dat is toch prachtig materiaal,” verzucht Lieve Joris nu. Geweldige details terloops genoemd tussen een hoop feitelijke informatie. Ze dacht destijds dat ze alles moest duiden. Een kadertje vullen met de nodige informatie en verder lekker doorschrijven durfde ze nog niet.
Toch was het een succesvol begin van haar carrière. Op de redactie kreeg ze bemoedigende knikjes en lachjes, collega Ischa Meijer was trots. Op donderdagochtend werden in de tijdschriftenrubriek van de Volkskrant verhalen besproken die het vermelden waard waren, haar verhaal stond erbij, ze werd opgemerkt.
Schrijf maar op
Na haar stage werd de Vlaamse journaliste aangenomen bij de Haagse Post. In dezelfde tijd ontmoette ze haar Poolse vriend Marek. Ze zou met hem in Nederland blijven wonen, maar ging steeds vaker op reis. Ze werkte halftime: drie maanden op de redactie, drie maanden in het buitenland. Kwam ze terug, dan zei ze: “Weet je wat er gebeurd is…” en antwoordden haar chefs doorgaans: “Schrijf maar op.” Tussendoor maakte ze reportages over ‘de binnenlanden van Nederland’, zoals ze het noemt. Jarenlang ging dat zo door. Verhaal op verhaal en uiteindelijk haar eerste boek, De Golf.
Op den duur vloeiden haar reizen in elkaar over en dat was natuurlijk ook weer niet de bedoeling. In 1990 werd ze door de nieuwe hoofdredacteur voor de keuze geplaatst: fulltime werken of weggaan. Ze stapte op haar fiets en vertrok. Haar moeder zei nog: “Lieve, denk toch na, een vaste baan moet je nooit opgeven”. Even was ze bang dat ze broodschrijver zou worden, maar dat is niet gebeurd.
Maarten Asscher schreef eens over Lieve Joris in Ons Erfdeel: ‘Ze is onder de mensen gegaan, in Congo, in Hongarije, in Egypte, in Syrië, in Mali. Ze is er telkens in geslaagd om veilig weer terug te keren, en ze had altijd een verhaal bij zich.’
Het lijkt soms zo makkelijk
Ze schreef twaalf boeken. Drie ervan heb ik gelezen: Terug naar Congo (1987), Een kamer in Cairo (essay, 1991) en haar laatste Op de vleugels van de draak (2013). Het lijkt zo simpel. Gewoon gaan, de tijd nemen, goed kijken, luisteren, vragen stellen, vertrouwen winnen, je laten meedrijven (“de temperatuur voelen”). Een dagboek bijhouden, alles noteren. En dan een verhaal schrijven.
Ooit wil ik kunnen wat Lieve Joris nog steeds als de beste kan.
—
Geschreven voor Stichting Verhalende Journalistiek
—
De 6 pagina’s van ‘Dennendal in België’ (Lieve Joris, 1977).